Muze

Er staat in vijf potten op ons terras een plant die recht omhoogsteekt met zijn bladeren en ombeurten een roodgele kelk geeft. Na enkele dagen verwelkt de bloem. Een nieuwe verschijnt dra. Ik kan het niet laten Luciano, onze tweede tuinman te vragen hoe deze plant heet. Hij heet a planta bananeira de salão. In het Nederlands kamerplant.  Het blijkt dat een verscheidenheid aan planten in onze tuin zo heet. Ik ben blij dat ik het niet weet.

Louis Couperus verhaalt dat hij in negentientweeëntwintig in Japan een heilige plek wil bezoeken. Zijn gids vraagt de abt of deze toerist dit diepste van het allerdiepste mag komen bekijken. De abt vraagt op zijn beurt de gids of deze toerist met aanbevelingsbrieven van de hoogste gezagsbekleders dit Zeer Eerwaardige Diepste van het Allerdiepste komt bekijken of vereren. “De eerbiedwaardige toerist komt, vrees ik,” zo spreekt de gids, “alleen maar kijken.” “Dan kan hij ook het Zeer Eerwaardige Diepste van het Allerdiepste niet zien,” is het antwoord van de abt, zo verhaalt Louis Couperus: “Wij moeten het dus stellen zonder diep te willen doordringen…” zo noteert Louis Couperus.

Wij zijn opgegroeid met het beeld van de engel als man. En dus hebben al veel mannen in de nacht met de engel gevochten om slechts geraakt te worden in hun dij. In de Hagoromo wordt verhaald hoe te Miho-no-Matsuwara verlangen in de wereld komt. Een naakt badende Engel is hier een vrouw en de visser geen aartsvader. Zij danst voor hem om haar kleren terug te krijgen. Omringende bomen, bewogen, bevriezen tijdens de dans haar beweging. Daarna stijgt zij weer naar de hemel op om nooit meer aan de visser te verschijnen. De berg Fuji staat er roerloos bij. De visser blijft achter met niet meer dan een herinnering.

Het is goed om een muze te hebben
die jou afwijst, en waar je over fascineert
dat er diep van binnen een antwoord is.
Hoe meer hij zwijgt hoe dieper hij raakt.