Van Zon en Maan

Tot slot.

Men kijkt maar zelden op. Wat is er toch met ons, dat we hem en haar zo zelden zien, dat ze niet meer opvallen? Alleen bij dichters uit verre landen lees ik over hen. Romantische naturen misbruiken haar of hem voor hun veroveringsritueel, maar hebben ze hen wel aangezien? Wie verlangt er nog naar het land waar hemel en aarde samenkomen, dat je kunt zien als je naar het einder staart? Is hun vertoog niet een vertoog van echte liefde?

Schrijft Ryokan niet:

Achtergelaten
door de dief is tenminste
de maan bij mijn venster

En Basho

De maan is er wel,
maar toch schijnt ze afwezig:
zomer te Suma.

Men dient voor het lezen van deze tekst, zelf te dwalen door eigen tuin en omhoog te kijken. Over de fenomenen die je zelf niet gezien het, dien je te zwijgen. Overdag naar hem en in de avond naar haar. En valt het je dan niet op, ze zijn er zo vaak samen. Wie zal zeggen, wie wie volgt? Ik wist dat nooit, totdat ik omhoogkeek, net zomin dat ik wist dat ze steeds weer ergens anders opduikt.

En tot slot de grootste onder hen: Po-Tsju-i de banneling.

De avondzon is roder dan een brand,
De klare lucht is van het diepste blauw.
Tot wilde dieren vormen zich de wolken
en als een boog verschijnt de nieuwe maan.

Dwaal door uw tuin en kijk omhoog, alleen dan wordt het binnenste verlicht. Vermoed ik. Het regent in het paradijs.

7. Valt het u niet op
ze verschijnt weer
al is het alsof ze zich
blijft verschuilen
sikkelend
uit welk duister
keerde ze weer,
de maan. Nu het regent
brullen de kikkers weer
richt alles zich op
ontstijgt naar groener
maar zij, joh, ze speelt
dit spel al heel lang
lees ik bij alle dichters
het is haar aard, zeggen ze
was ik maar bij de maan van Basho
samen met hem en Ryuukan
luisterend naar Bai Juyi.
6. Valt het u niet op
gisteravond moest ik haar
zoeken, -zij
verschijnt steeds
op een andere plek -
de maan. de zon was al achter de kim
bleek - ik maakte me grote zorgen,
waar is ze nou? -
de kasjoeboom stond in de weg
onbewogen in de wind 
staat de kasjoeboom te wezen
tak voor tak op haar gericht
hoe doe-tie da-toch
al weer 60 jaar
zelfs de maan gebruikt hem
soms als kamerscherm.
5. Valt het u niet op
de vogels kwinkeleren
als hij net verschijnt en
zij verbleekt
terwijl ze samen zijn,
De zon als hij hoog
alleen staat 
verheven, zwijgen zij
in vele talen
dan, als hij de zon
weer te kimme
schijnt, kabalen ze
dat horen
en zien je vergaat
terwijl hij zich tempert
aan zijn kim
in avondlicht.
4. Valt het u niet op
dat hij wachtend op
haar laat verschijnen
om dan in zijn hopeloosheid
haar te doen verbleken
de zon? Zou hij op zijn noen
branden van zuivere jaloezie
alleen alles tot zwijgen
verzengend?
Gaat hij daarna naar haar op zoek
Als door een vurig
verlangen gedreven?
Neemt dan de hitte niet af
verzacht zijn licht niet tot zuivere
kleuren?
3. Valt het u ook niet op
gisterennacht was ze weg
en ook vannacht is ze
in geen velden of op wegen
te bekennen aan het span,
de maan. Ze doet dat vaker
zegt men, het is de eerste
keer dat ik haar zo mis.
Het is meer donker dan
normaal, de sterren schijnen
helder, ik dwaal door
onze tuin misschien dan toch
achter daquele coquiro?
nee.
2. Valt het u niet op
Een wolkendek
Schoof tussen ons
en het hemelblauw
licht verspreidt zich,
De regentijd
keert eeuwig weer
zoals hij de wolken 
opriep zo hing hij
dit kamerscherm,
de zon. Een wolkendek
Schoof tussen ons
en het hemelblauw
licht verspreidt zich,
Alles verzachtert.
1. Valt het u niet op
In de nacht zingen de krekels
waar de vogels zwijgen
overdag zingen de vogels
waar de krekels zich onthouden.
Het is alsof er een andere zender
wordt op gezet. Opeens slaan
alle krekels aan slaat radio
vogel af en zwijgt
is het zijn of haar licht?
boze tongen beweren dat het
altijd zijn licht is. Weten zij veel.
Schrijft Marusaki Shikibu niet
“Nu stonden er toch tranen in haar ogen,
het vertederde hem.”
In de nacht bezocht mij een krekel
met een poot. 
Inleiding

Naarmate de avond valt
wordt ons woord alleen nog
aan dichteren besteed
die tegen ondergaande zon
en opklimmende maan
met het lengen van de
schaduwen nog gevoelig zijn
voor de vraag of onze
schaduw verlengt naar
de ander of verlangt
om op te lossen in
duisternis.
Als beide even weg zijn.
Wij vuurvliegjes.
Vannacht lag er een
dovend
voor mijn deur.