Matsuo Bashō wordt vijftig jaar. Hij wordt vaak afgebeeld als een oude man. Jacques Perk wordt tweeëntwintig jaar. Arthur Rimbaud wordt zevenendertig jaar. Remco Campert is negentig jaar. Li Bai wordt een-en-zestig. Arthur Rimbaud meent: Le poète se fait voyant par un long, immense et raisonné dérèglement de tous les sens. Hij is dan zeventien jaar. Dra hangt hij zijn lier aan de wilgen zoals ballingen dat doen. Oplettende moderne geletterden kunnen hieruit opmaken dat er geen verband bestaat tussen langlevendheid en de bezigheid van het dichten. En toch zullen ze nog eeuwen blijven leven. In deze tijden ziet men graag verbanden. Aan het woord ‘worden’, wordt vaak de gevoelswaarde van verschijnen toegedicht. Hier blijkt het een verscheiden. De leef-tijd verschijnt aan ons en wij verscheiden.
Toen we een maand geleden in ons huis introkken, staan op het terras veel planten er treurig bij. Vier potten met dezelfde plant spannen de kroon. Er is alleen nog een wit skelet over in een chaos van takjes. Ik vraag de tuinman of ze dood zijn. “Nee ze zijn alleen heel oud,” zegt hij, “muitas velhas.” Hij vervangt een deel van de aarde in de potten en knipt de dode en zieke takjes weg. Langzaam en gestaag werden de planten weer oases van groen in oude potten. Het begint met bijna onzichtbaar kleine blaadjes. De takjes blijven lijkbleek.
In November word ik zestig. Dat heet oud. Ik kijk soms in de spiegel en zeg: “zo ziet oud eruit.” Als ik de kinderen een foto laat zien hoe ik eruitzag toen ik veertig was, herkennen ze me niet. Van de vier kwalen die men langzaam ontwikkelt heb ik er al twee. In deze moderne tijden valt dat reuze mee. Men maakt in onze cultuur zich dan graag wijs dat het einde nader is en men spreekt graag van de herfst. Voor mij moet de lente nog beginnen. Elke dag is een nieuw begin en als ik ga slapen, wil ik dat niet en kan ik niet wachten op de ochtend. Ik val vaak boven een boek in slaap. Ik deel de mening van veel vrienden niet die vinden dat het nu wel genoeg is geweest. In vergelijk met de leef-tijd van de aarde ben ik nog absurd jong. Net genoeg geleefd om te kunnen vermoeden dat niets zeker lijkt. Als ik bedenk wat ik nog te doen heb, merk ik dat elk leven te kort is om echt ergens aan te beginnen. Ik moet denken aan het Kaiseki restaurant Kinmata in de Gokomachi dori in Kyoto. Een zwervend bestaan en niets doen is het hoogst haalbare.
Een bosduif ziet toe op wat ik schrijf, zittend op de rand van mijn beeldscherm.
Matsuo Bashō
zijn
waren
en
dus
maar
ge
getallen
moet
je