Ingang

Ingang

Je gaat eerst naar een dorp, zestig kilometer van de hoofdweg, een plek waar zelfs hippies hun neus voor optrekken. Vergane glorie die nooit glorie was. Dan ga je een straat in waar armoe troef is. Dan ga je een pad op tussen twee huizen en dan achter alle huizen kom je bij de ingang van ons huis. Het pad is omringd door ruïnes, bouwsels die niet zijn afgebouwd, een vervallen paardenstal. Een haag met bomen en planten en bougainvillea onttrekt het huis aan het zicht. Je gaat door een klein houten en onooglijk deurtje. En dan, dan kom je in een paradijs. Geluiden van vogels, ruizen in de bomen, uitzicht op oceaan en lagune en duinen, kleuren van de bloemen.

Zoals land en zee gescheiden zijn.
Sta jij aan land en ben ik zee.
Zul jij ooit de diepte van de zee betreden?
Hoe zal het gaan als ik aan land ga?

Reizen

Matsuo Bashō laat zich op zijn reizen ook leiden door de Zhuang Zi. Een boek dat meester Zhuang rond driehonderd voor onze jaartelling schrijft. Zhuang predikt doelloos en zorgeloos zwerven. Veel verhalen uit de Zhuang Zi leven voort in ons onderbewuste verhalenreservoir. Als ik de frase ‘doelloos en zorgeloos zwerven’ lees, denk ik aan een verhaal van de Argentijnse schrijver Louis Borges. Het is een relaas over een bol die zich in een kelder onder de trap bevindt in het huis van een middelmatig dichter. In die bol is het hele universum gereflecteerd en in een oogopslag te zien. Ik meen me te herinneren dat het verhaal de Zephyr heet, zo heb ik dat opgeslagen op een winderige dag. Ik zoek het op internet op. Daar kom ik het verhaal De Zahir van Borges tegen. In een commentaar lees ik dat De Zahir het tegenovergestelde is van de Aleph. De Aleph blijkt de naam van het verhaal. Ik herinnerde het me verkeerd. Ik realiseer me dat vrijwel alle werken van Ernest Hemmingway verslagen zijn van reizen. The sun also rises. In de reisverslagen van Matsuo Bashō vallen duizenden jaren literaire geschiedenis, de natuur en de tocht langs de utamakura, legendarisch plekken, samen. De toenmalige regeerder ziet erop toe dat al deze plekken herinnerd zullen blijven.

Als je gaat reizen,
zit dan stil
doelloos dolend.

Onbedoeld
zonder jezelf
mee te nemen.

De bougainvillea staat in bloei.

Geleid als een
blad, verloren, gestoken
door wind noch ruizen.

Weinigen horen
haar roep, nog minder
geven haar gehoor.

Tuin

Onbeheerde natuur omzoomt onze tuin. Onze tuin eindigt in een klif van twintig meter hoog aan de lagune. Eb en vloed hebben hier vrij spel evenals dolfijnen. Twintig jaar geleden graasden er paarden op dit stuk land. Daarvoor is het een boomgaard met cashewbomen en papajaplanten. Onze tuin wordt jaren niet onderhouden. Een grote Cashewboom steekt zijn zwarte stam scheef omhoog. Natuur verandert onze tuin met geduld. 

Ik zie dat groei veel verandert. Een muur breekt in tweeën en valt om terwijl er een boom langs groeit. Alle bomen zijn immens gegroeid en ontnemen veel uitzicht. Het grasveld staat vol met jongelingen als spruiten van dezelfde bomen en planten. Binnenkort is het grasveld ook een bos. Termieten nestelen zich in bomen en op de houten hekken. Enorme nesten. Ze willen de tuin opeten, denk ik. Mieren leven in een onbekende symbiose met termieten. Als ik nesten openbreek, krioelt het van termieten en mieren. De ene plant overgroeit de andere plant. Schaduw die ontstaat, laat gras en planten verdwijnen. Regen en wind vermolmen het slecht onderhouden hout van het pad. Metaal verdwijnt in vocht en roest. Zo wordt een gecultiveerde tuin met geduld een nieuw voorwerp van schoonheid. 

De oude bewoners van Gabon waren in staat om achtduizend soorten planten te onderscheiden en daarbij van de planten te weten welke werking ze al dan niet hebben. De Navajo indianen kenden er vijfhonderd, aldus Claude Lévi Strauss in Het wilde denken. Als ik met onze tuinman Sezinho door onze tuin loop, geeft hij mij de duizend namen van de planten. Ik weet niet of ik hem kan horen. Hij heeft groene ogen. Gelukkig hebben wij Linnaeus. 

De wind komt op in de morgen, de kruinen
van de bomen laten zich bewegen.
In de middag is alles bladstil.
Het regent bij vlagen. 
Windstilte overheerst, maar nooit helemaal. Het
is het lot van mensen te denken dat 
ze gelijk hebben.

Muze

Er staat in vijf potten op ons terras een plant die recht omhoogsteekt met zijn bladeren en ombeurten een roodgele kelk geeft. Na enkele dagen verwelkt de bloem. Een nieuwe verschijnt dra. Ik kan het niet laten Luciano, onze tweede tuinman te vragen hoe deze plant heet. Hij heet a planta bananeira de salão. In het Nederlands kamerplant.  Het blijkt dat een verscheidenheid aan planten in onze tuin zo heet. Ik ben blij dat ik het niet weet.

Louis Couperus verhaalt dat hij in negentientweeëntwintig in Japan een heilige plek wil bezoeken. Zijn gids vraagt de abt of deze toerist dit diepste van het allerdiepste mag komen bekijken. De abt vraagt op zijn beurt de gids of deze toerist met aanbevelingsbrieven van de hoogste gezagsbekleders dit Zeer Eerwaardige Diepste van het Allerdiepste komt bekijken of vereren. “De eerbiedwaardige toerist komt, vrees ik,” zo spreekt de gids, “alleen maar kijken.” “Dan kan hij ook het Zeer Eerwaardige Diepste van het Allerdiepste niet zien,” is het antwoord van de abt, zo verhaalt Louis Couperus: “Wij moeten het dus stellen zonder diep te willen doordringen…” zo noteert Louis Couperus.

Wij zijn opgegroeid met het beeld van de engel als man. En dus hebben al veel mannen in de nacht met de engel gevochten om slechts geraakt te worden in hun dij. In de Hagoromo wordt verhaald hoe te Miho-no-Matsuwara verlangen in de wereld komt. Een naakt badende Engel is hier een vrouw en de visser geen aartsvader. Zij danst voor hem om haar kleren terug te krijgen. Omringende bomen, bewogen, bevriezen tijdens de dans haar beweging. Daarna stijgt zij weer naar de hemel op om nooit meer aan de visser te verschijnen. De berg Fuji staat er roerloos bij. De visser blijft achter met niet meer dan een herinnering.

Het is goed om een muze te hebben
die jou afwijst, en waar je over fascineert
dat er diep van binnen een antwoord is.
Hoe meer hij zwijgt hoe dieper hij raakt.

Ouder worden

Matsuo Bashō wordt vijftig jaar. Hij wordt vaak afgebeeld als een oude man. Jacques Perk wordt tweeëntwintig jaar. Arthur Rimbaud wordt zevenendertig jaar. Remco Campert is negentig jaar. Li Bai wordt een-en-zestig. Arthur Rimbaud meent: Le poète se fait voyant par un long, immense et raisonné dérèglement de tous les sens. Hij is dan zeventien jaar. Dra hangt hij zijn lier aan de wilgen zoals ballingen dat doen. Oplettende moderne geletterden kunnen hieruit opmaken dat er geen verband bestaat tussen langlevendheid en de bezigheid van het dichten. En toch zullen ze nog eeuwen blijven leven. In deze tijden ziet men graag verbanden. Aan het woord ‘worden’, wordt vaak de gevoelswaarde van verschijnen toegedicht. Hier blijkt het een verscheiden. De leef-tijd verschijnt aan ons en wij verscheiden.

Toen we een maand geleden in ons huis introkken, staan op het terras veel planten er treurig bij. Vier potten met dezelfde plant spannen de kroon. Er is alleen nog een wit skelet over in een chaos van takjes. Ik vraag de tuinman of ze dood zijn. “Nee ze zijn alleen heel oud,” zegt hij, “muitas velhas.” Hij vervangt een deel van de aarde in de potten en knipt de dode en zieke takjes weg. Langzaam en gestaag werden de planten weer oases van groen in oude potten. Het begint met bijna onzichtbaar kleine blaadjes. De takjes blijven lijkbleek.

In November word ik zestig. Dat heet oud. Ik kijk soms in de spiegel en zeg: “zo ziet oud eruit.” Als ik de kinderen een foto laat zien hoe ik eruitzag toen ik veertig was, herkennen ze me niet. Van de vier kwalen die men langzaam ontwikkelt heb ik er al twee. In deze moderne tijden valt dat reuze mee. Men maakt in onze cultuur zich dan graag wijs dat het einde nader is en men spreekt graag van de herfst. Voor mij moet de lente nog beginnen. Elke dag is een nieuw begin en als ik ga slapen, wil ik dat niet en kan ik niet wachten op de ochtend. Ik val vaak boven een boek in slaap. Ik deel de mening van veel vrienden niet die vinden dat het nu wel genoeg is geweest. In vergelijk met de leef-tijd van de aarde ben ik nog absurd jong. Net genoeg geleefd om te kunnen vermoeden dat niets zeker lijkt. Als ik bedenk wat ik nog te doen heb, merk ik dat elk leven te kort is om echt ergens aan te beginnen. Ik moet denken aan het Kaiseki restaurant Kinmata in de Gokomachi dori in Kyoto. Een zwervend bestaan en niets doen is het hoogst haalbare.

Een bosduif ziet toe op wat ik schrijf, zittend op de rand van mijn beeldscherm.

Matsuo Bashō 

zijn

waren

en

dus

maar

ge

getallen

moet

je

Bananenplant

Bashō betekent bananenboom, de naam die Matsuo Chūemon Munefusa aanneemt als hij in zijn huis in Tokyo in de wijk Fukugawa gaat wonen. Naast zijn huis planten zijn vrienden een bananenplant. Hij voelt zich verwant met de plant. Als hij na negen jaar reizen weer een huis krijgt in Tokyo wordt zijn bananenplant hier naartoe verplant, zodat hij vijf bananenbomen heeft om in elke schaduw te kunnen vertoeven. Hij schrijft daar een haibun over. Ook wij hebben een bananenplant voor ons huis, bij de ingang. 

Goethe schrijft in twee delen de Faust. Ongeveer honderd jaar nadat Matsuo Bashō schrijft en werkt. Het eerste deel schrijft Goethe als hij begin twintig is. Het is het verhaal van de verleiding en misbruik van Margarete en de moord op hun kind, haar broer en haar moeder en daarop haar verlossing. Het algemeen bekende verhaal. Het wordt de oer Faust genoemd. Het tweede deel levert Goethe bij zijn uitgever in als hij eenentachtig jaar is. Vlak voor het ter ziele gaan van de auteur. Hij heeft er zijn hele leven aan gewerkt. Het tweede deel beschrijft een strijdvraag tussen de Hemel, Mefistofeles en Faust. Faust weet zijn ziel te redden door zelfstandig gelukkig te worden, zonder de hulp van Mefistofeles.

ENGEL:
Gerettet ist das edle Glied
Der Geisterwelt vom Bösen,
Wer immer strebend sich bemüht,
Den können wir erlösen.

Dit tweede toneelstuk is veel dikker en minder bekend.

Net als de Faust bestaat de Zhuang Zi uit twee delen. De innerlijke en de uiterlijke. Weliswaar in een andere volgorde dan de Faust maar in wezen in vorm hetzelfde. Ook is het eerste deel veel korter dan het tweede deel in beide gevallen. De Zhuang Zi wordt rond driehonderd voor onze jaartelling geschreven door meester Zhuang. De oer Zhuang Zi is een onderzoek naar het nut van het nutteloze en een tegendraad tegen de oproep tot braafheid en gehoorzaamheid zoals gepredikt in de Tao Te Tjing. Het tweede deel zijn de geschriften van volgelingen die uitdiepten, herhaalden, toevoegden en de Zhuang Zi van accenten voorzagen. Faust roept op tot penitentie en braafheid. Matsuo Bashō is verzot op de Zhuang Zi. Dat de Faust en de Zhuang Zi overeenkomsten vertonen, is geheel in de geest van Zhuang Zi een aanwijzing dat het zoeken naar overeenkomsten nutteloos is. Zoeken naar overeenkomsten is verheven tot wetenschappelijke methode in onze beschaving.

Van de bananenplant zijn minimaal vierhonderd soorten. Ik weet niet welke Matsuo Bashō bij zijn huis heeft staan. De bananenplant is een rhizoom en daarmee een plant naar het hart van Gilles Deleuze. De bananenplant wordt in de moderne taxonomie opgedeeld in planten met eetbare en oneetbare bananen. Met die indeling lijken wij weer op inboorlingen van enige wildernis. Wij hebben een bananenplant met eetbare bananen staan. Zelf zegt Matsuo Bashō over zijn bananenbomen dat hij net zo wil worden als deze plant. “Hun nieuwe bladeren groeien dag aan dag, zoals in de leer van meester Chang Henchu…” Een commentator meldt dat de Chinese Chang Henchu in de dertiende eeuw voor onze jaartelling leeft. Chang Henchu hoopt dat zijn wijsheid zal toenemen zoals de bladeren van de bananenplant. Die commentator heet Vos. Kitsune heeft negen staarten, misleidt de mensen en vermomt zich als vrouw. Inari zorgt voor de rijst. De bananenbomen van Bashō dragen geen vrucht zo valt te lezen, maar bieden wel schaduw. Bashō ziet ook zichzelf als van generlei nut. 

Ook in die eeuwen al worden de bladeren van de bananenboom door wind en regen in stukken gereten, zoals Bashō schrijft. Net zoals wij, reizigers door onze tijd, niet ongeschonden ons graf redden. 

Henchu zou een andere belettering kunnen zijn van het Japanse woord henzu, hetgeen verandering betekent. Een bananenboom bloeit maar één keer en sterft daarna. De Rhizoom groeit tegelijkertijd iets verder weer op. Zo zijn hele plantages met duizenden bomen slechts één bananenplant.

Al die romantiek, al die schone schijn,
al dat weten, al die vanzelf sprekende
gedichten, al die gedachten, al dat waar.

Gedichten als verdachte
gedachten, vergezichten op een blinde
muur. Iedereen ontleent zijn gezag
aan dat wat men daarachter voor waar
nam.

Het azuur van de hemel raakt
het pruisisch blauw van de zee
de zon bleekt stukken wit,
in honderdduizend schakeringen. 

de zon bleekt strepen wit
evenals de koppen van
de golven.

Het regent.

The sun also rises.

De zon komt rond vijf uur in de morgen op en gaat ’s avonds rond zes uur in de avond onder. Het is twee keer dezelfde ervaring, de kleuren schakeren hetzelfde. Het zwart wordt grijs en schakeert dan in duizendvoud blauw en groen en in de avond andersom. Elke dag iets anders. Sterren verbleken en lucht wordt blauw en weerom andersom. Vogels zingen alleen bij zonsopgang en zonsondergang. Een eigenwijze vogel daargelaten, is het in het aanschijn van de hete zon heel stil. Bewolkte dagen zijn interessant. Eb en vloed wisselen elkaar als golven vier keer per dag af. Gedurende het jaar stroomt in de ochtend water rap de lagune binnen of uit, aan het eind van de ochtend weer uit of in. In het avondlicht stroomt water de lagune uit of in. Ik kan uren naar de beweging van dat water kijken. De tijd dat het water stilstaat is kort en daarmee bijzonder. De dolfijnen duiken met eb mee de lagune binnen, achter de vissen aan. Ze worden hier golvinhas genoemd.

One generation passeth away, and another generation cometh: but the earth abideth for ever. The sun also ariseth, and the sun goeth down, and hasteth to his place where he arose.

De maan schijnt in de nacht zacht wit met blauwe adertjes in een donkere lucht. De zon schijnt overdag helderwit in een blauwe lucht. Zoals Butchō dicht:

Nooit ofte nimmer
verandert aan de hemel
het maansilhouet,
dat duizend gezichten toont
door de wolken slierten.

Dat ik sterren kan zien in de nacht komt omdat het licht van de zon dan weg is, valt me te binnen. De zon overheerste het zwakkere schijnsel van de sterren die groter zijn dan de zon. In de tuin is het donker genoeg zodat ik de Melkweg kan zien. Ik weet niet waar het idee vandaan komt dat de zon geel is. Ik kan ook niet in de zon kijken. Is witter dan wit een verschijnsel van het onbereikbare? Ook de maan is mij net iets te heftig. 

Alice Guy-Blaché maakt tussen achtienzesennegentig en negentientwintig zevenhonderd films en al vroeg met synchroon geluid. Ze is baanbrekend voor de kunst van het maken van films. Nadat ze door alles wat mannelijk is, tegengewerkt is, gaat haar studio failliet en gaat ze terug naar Frankrijk, waar niemand meer geïnteresseerd is in haar talent. Ze schrijft kinderboeken om haar kinderen op te laten groeien. Haar films worden onder de naam van een man zoals een assistent uitgegeven. Op haar drieëntachtigste keert ze naar America terug om haar erfenis te salveren. Het lukt haar niet, het meeste is weg. Pas recent komt er weer aandacht voor haar werk en worden er films teruggevonden. Jodie Foster spreekt een prachtige documentaire over deze reuzin in. Ze sterft blijmoedig en zonder wrok.

De tuinman plant planten die hier horen,
onbezorgd in de tuin.
De tuinman plant planten die hier niet horen,
verzorgd in potten en vazen.
Wanneer ik de taal oprek, vallen er gaten.

Buster Keaton

Het verschrikkelijke 
dat een gedicht
overkomt.
Een gedicht wordt gelezen.
Daarna binnengesleept op onbekend terrein.
en dan geïnterpreteerd en beoordeelt
en ontleedt en van betekenis voorzien
en bespreken en gedeeld.
en afgewezen en aanbevelen
en verguist en herondekt
en onderwerp van wetenschappelijke studie:
ontleedt en verklaard
en gepubliceerd in landelijke bladen
en becommentarieerd
en voorgelezen in een te klein theater
door de dichter zelve, als ie dan nog leeft,
en de historische context niet te vergeten
en de hoogoplopende discussie
en of het waar is 
en wat de biografie
van de dichter ons zoal leert en dat jij het
gedicht, noemt al
Vooraf geschiedt het verschrikkelijke.

Elke morgen loop ik om half zeven met Sezinho langs planten en bomen en hij praat honderduit. Dat stengels en de bladeren van deze plant afsterven nadat ze hun bloemen hebben voortgebracht. Dat die plant waar alle blad van verdwenen is, des nachts blijkt opgegeten te zijn door een tevreden rups die ligt te slapen naast de plant. Dat daqueles coquiros al meer dan vijftig jaar omhoogsteken. Dat alle planten en bomen in het regenseizoen groeien en als het droog is niet. Dat die planten daar niet te onderscheiden zijn als ze net uit hun zaad ontspruiten. “Het blad groeit weer aan,” zegt Sezinho. “Er groeien steeds weer nieuwe stengels,” zegt Sezinho. “We moeten wachten voordat we het onkruid kunnen wieden,” zegt Sezinho. “Ze stonden er al toen ik geboren werd, ” zegt Sezinho. Zo verandert er niets en is nooit iets hetzelfde. Ik moderne, denk dat planten CO2 opnemen en water en dat aarde krioelt van de bacteriën en elementen en dat de planten zonne-energie gebruiken om dat alles te binden. Hoeveel verder ben ik nu dan Thales en Anaximander die weten dat alles bestaat uit aarde-water-vuur-lucht? Ik weet nog niet eens wat water is. 
 
Wij rederijkers hebben bedacht dat haiku’s rijmpjes zijn van 7-5-7 en dat het drie regels zijn, gewoon als we zijn aan ons eigen klank- en schrijfbeeld. Daar schrijven we dan duizenden van. Wij denken echt dat we praten zoals we schrijven. Woorden bestaan echt uit letters. Hij wordt, wordt echt met een t uitgesproken. Wij denken dat we overal kunnen binnendringen en ons alles eigen kunnen maken en dus kapen we erop los.  Maar nee, ik leerde onderweg van Bashō dat elk gedicht dat hij schrijft een oud Japans schilderij is, in kalligrafische voorouderlijke en kronkelende tekens, met geen pen te beschrijven. Dat een haiku als schilderij opgehangen wordt aan deurpost of muur. Dat bij elke haiku een tekening wordt gemaakt. Dat de haiku het begin is van een kettingdicht dat met vrienden wordt geïmproviseerd als gezelschapsbezigheid. Dat het boordevol allusies en eerbetoon zit aan alle voorgangers van meer dan duizend voor onze jaartelling tot een dag geleden. Dat elke haiku een wending heeft die aangegeven wordt door een niet te vertalen snijwoord zoals ha waardoor wij de kwintessens vaak missen. Dat in elke haiku een waarneming aanwezig is van iets uit de zichtbare natuur. Dat Bashō net als Peter after nature is avant la lettre. Dat Bashō die vorm wel belangrijk vindt maar vooral ook dat het Bashō om de natuur en de vent gaat en om zijn vrienden. Dat zijn laatste werk als hij tweeënvijftig is, De smalle weg naar het verre noorden, zo bijzonder is omdat er niets meer zat tussen hem, het papier, de inkt en de natuur. Bashō voltooit zijn weg. Bashō kan zuiver kijken en dichten. Om maar wat te noemen wat wij rederijkers niet zien. Ook dat wij christenen zijn en Bashō en zijn vrienden niet. “Ik heb geen voorgangers in deze weg,” zegt Bashō. En: “Volg mij niet na, stel de vragen die ik heb.”
 
Sét en ik kijken elke avond een film van Buster Keaton. Als Buster tweeëntwintig is, begint hij met het maken van Films. Buster maakt alles a prima vista totdat hij drieëndertig is. Dan verkoopt hij zijn ziel aan de duivel van de commercie en wordt hij gedwongen om eerst een script te schrijven dat moet worden goedgekeurd. Buster raakt definitief aan de drank. De bloem verwelkt. In negentienvijfenzestig maakt Samuel Becket de film Buster Keaton met Buster. Alleen Buster zijn aanwezigheid toont het spleen van Becket al voldoende. De handelingen in de film lijken overbodig. Buster en Buster vallen samen. Charlie Chaplin is zes jaar ouder dan Buster. Sét en ik kijken ook al zijn films. Vijfentwintig jaar oud maakt Chaplin in een jaar tijd zesendertig films. Chaplin dooft langzaam uit en wordt met pek en veren besmeurt als communist America uitgejaagd en zal nooit meer terug keren. In Limelight uit negentientweeënvijftig speelt de zevenenvijftigjarige Buster de partner van de dan drieënzestigjarige Chaplin. Buster wordt steeds meer vaudeville en Charles valt steeds meer samen met zijn queeste, hij wordt steeds bozer en moreler. Buster wordt steeds leger, Chaplin steeds voller en voor wat Bashō betreft, ben ik woordeloos. Het woord volledig komt bij me boven.

Wind

Het is nu de maand van wind. Die volgt op maanden van regen. Wind waait door tuin en bos. Lucht wit van wolken in dikke lagen. Wolken drijven van het land af de zee in en weer terug. Vlinders dwarrelen boven het terras. In een oud Japans verhaal wordt vlinders verweten eerst in een lelijk gedaante gewassen te vernietigen om dan mooi weer te spelen als fragiele wezens. Ze dwarrelen op stoten van wind van wit tot geel tot bontgekleurd voorbij. Een bijennest heeft zich gevestigd in een van de pilaren van ons huis. De lente breekt aan. Alles beweegt en danst heen en weer en op en neer. Prins Lev Nikolayevich Myshkin zou hier welkom zijn, maar ik denk dat-ie het niet zou willen, op zoek naar zijn eigen ondergang. Zou hij Cordelia wel willen ontmoeten?  

Het is moeilijker om hier te zijn dan ik denk. Als ik hier op het terras Bashō lees, verlies ik de wereld om mij heen. Alleen als ik opkijk en mijn blik laat rusten op mijn omgeving en luister en ruik. Ik dwarrel tussen dan en hier, daar en nu. En toch, het verlangen naar morgen, daar en dan heeft zijn intrede gedaan. Wij hoeven het niet meer te doen met het hier en nu alleen. Wij gaan weer op reis naar het land van “Doe maar gewoon…”, “Wie voor een dubbeltje geboren is…” en “Overdaad schaadt”. In de nacht droom ik van dat land en de onrust en spleen bekruipen me. 

Ook in onze achtertuin staan veel fruitbomen. Ik ken minder dan de helft, de meesten zijn me nog vreemd. De Goiabeira kronkelt omhoog, de Mangueira laat verschillende stammen bij de grond scheef omhoogschieten en de Coqueiro staat als een paal strak omhoog. Dat we een zo grote verscheidenheid aan vormen allemaal boom noemen, verbaast me. Volgens een dichter die niet bij naam genoemd maar wel geciteerd wordt, zal een waar dichter het woord paard gebruiken alsof het nog nooit gebruikt is. Is het wel een dichter? Wat me opvalt in al die theorieën is dat elke keer de dichter het hoogste woord voert. De lezer schept zijn eigen beeld wel, denk ik dan. Ook is het goed als de taal zichzelf inspireert en zichzelf schept als vondst van de dichter. Het wordt pas interessant wanneer de tekst zichzelf gaat schrijven, denk ik nu. 

… daalt, de lucht
kleurt donker azuur.
daartegen verschieten donker turquoise 
de kruin en takken
van Coqueiro en Jenipapeiro
 
Wind
stormt de kruin en takken
uitgebreid uitzwaaien.
 
… onomstotelijk
in dit ogenblik.

Dan is het weg.

Zhuang laat een mismaakte wilg heel oud worden omdat hij onbruikbaar is als timmerhout. Dat overkomt de boom in de film Makala niet, die wordt houtskool. De houtskoolbrander uit Zuid-Congo kapt de hele boom. Het kan verkeeren, leert G.A. Brederode al voordat hij door het ijs zakt, als Bashō nog geboren gaat worden.